Middeleeuwen 
Predikanten naast pastoors
Van veel gemeenten naar één

Extra: Heksenjacht
Heksenjacht in Soerendonk en Peelland (1595).
Extra: Romeinse nederzetting (ongeveer 100-300)


Middeleeuwen

De historie van Cranendonck gaat ver terug. Al in de pre- en protohistorie verbleven in deze omgeving mensen. Ook de geschreven geschiedenis is van vroege datum. De eerste teksten hebben betrekking op de ‘villa Budilio in Texandria’, het ‘domein Budel’ dat behoorde tot het bezit van de Pippiniden en Karolingen. Door het koninklijk gezag aan zich te trekken, werd het ‘domein Budel’, koningsgoed. De oudste tekst is een oorkonde van Karel de Grote waarin hij bevestigt dat zijn overgrootvader Pippijn de Middelste (†714) bezittingen te Budel had geschonken aan de abdij van Chèvremont bij Luik. In 947 werd ook de kerk van Budel aan dit klooster geschonken. In 972 werden de bezittingen van de abdij overgedragen aan het Mariakapittel (Marienstift) in Aken. Deze eigendomssituatie duurde tot het einde van de achttiende eeuw. Begin dertiende eeuw bezat de edelman Dirk van Altena goederen in de omgeving van Maarheeze. Ook het gebied Hugten behoorde daartoe. In 1223 droeg Dirk van Altena zijn bezitsrechten over Hugten over aan de Munsterabdij in Roermond. Na zijn kinderloze dood in 1242 erfde Dirks neefje Engelbert van Horne de goederen. Vermoedelijk was het Engelbert die tussen Maarheeze en Soerendonk een kasteel liet bouwen. Het kasteel werd ‘Cranendonck’ genoemd, naar de natuurlijke omstandigheden ter plaatse (‘kraan’ van kraanvogel en ‘donk’ van heuvel). Het kapittel van Aken vond Engelbert, als Heer van Cranendonck, bereid voogd te zijn over haar kerkelijke goederen in Budel. Vanuit deze positie wist Engelbert steeds meer rechten in Budel te verwerven, zoals het aanstellen van schout en schepenen. Hiermee werd de basis gelegd voor de toevoeging van Budel aan Cranendonck, twee eeuwen later in 1421. Vanaf dat moment bestond de hoge heerlijkheid (later Baronie) Cranendonck uit de dorpen Maarheeze, Soerendonk en Gastel en Budel. De plaatsen waren verenigd in twee schepenbanken, die van Budel en die van Maarheeze-Soerendonk-Gastel, welke voor zowel het bestuur als de rechtspraak in de plaatsen verantwoordelijk waren. Cranendonck maakte op zijn beurt onderdeel uit van het kwartier Peelland, een van de vier gebieden binnen de Meierij van ‘s-Hertogenbosch. De zoon van Engelbert van Horne, Willem, is de eerste die zich Heer van ‘Cranendunc’ noemt. De Van Cranendoncks waren ook Heer van Eindhoven c.a. Dit geslacht Van Cranendonck, een zijtak dus van de Van Hornes, stierf in mannelijke lijn uit in het midden van de veertiende eeuw. Hierop volgden als bezitters van de Heerlijkheid de geslachten Van Sevenborn, Van Milberg, Van Schoonvorst, Van Horne en Van Egmond. Via Anna van Egmond, eerste vrouw van Willem van Oranje (‘de Zwijger’) kwamen Eindhoven c.a. en Cranendonck in het midden van de zestiende eeuw aan de Oranjes en bleven dit tot het einde van het Ancien Régime. Nog steeds behoort tot de vele titels die Z.M. Koning Willem-Alexander heeft, ook die van Baron van Cranendonck. De Heren van Cranendonck uit de geslachten Van Horne, Van Egmond en Oranje hadden hun voornaamste bezittingen en belangen elders en verbleven daarom zelden of nooit te Cranendonck. Als plaatsvervanger van de Heer werd voor Eindhoven en Cranendonck een drost of drossaard aangesteld. Hij verbleef wel op het kasteel, totdat dit in 1673 door de Fransen werd verwoest.

Predikanten naast pastoors

Sinds 1648 was het openbaar uitoefenen van de rooms-katholieke godsdienst in deze gebieden officieel verboden. In de Republiek der Verenigde Nederlanden was de Nederduits-gereformeerde (de latere Nederlandse Hervormde) Kerk de enige bevoorrechte. De middeleeuwse kerken van Budel en Maarheeze en de kapellen te Soerendonk en Gastel moesten worden gesloten totdat er protestantse predikanten waren aangesteld om die gebouwen in gebruik te nemen voor de protestantse eredienst. In Budel (met combinatieplaats Gastel) ontstond vanaf 1648 een van de grootste gereformeerde gemeenten op het Meierijse platteland. Dit was vooral te danken aan de ambtenaren in Staatse dienst (die protestant moesten zijn) die werkten in het ‘douanekantoor’ aan de grens met de zuidelijke Nederlanden. De gereformeerde gemeente Maarheeze-Soerendonk, die in 1649 tot stand kwam, bestond vrijwel alleen uit het gezin van de predikant, van de schoolmeester-koster en enkele afzonderlijke lidmaten, een situatie die zich overigens in de meeste Brabantse dorpen voordeed. De pastoors van de beide parochies Budel-Gastel en Maarheeze-Soerendonk dienden het gebied van de Republiek te verlaten. De Budelse zielenherder trok naar het nabijgelegen Hamont, terwijl zijn Maarheezer collega de vlucht nam naar Weert. Beiden bleven vanuit dit buitenland hun pastorale diensten verrichten. In deze tijd trokken de katholieken de toenmalige staatsgrens over om hun geloof te kunnen belijden, naar de stadskerken van Weert en Hamont. Ook het grenskerkmonument in het Weerterbos herinnert aan deze periode. Na 1672 kregen de katholieken toestemming om weer binnen de oude parochies priesters te hebben en kerken te bouwen, die echter niet als zodanig herkenbaar mochten zijn. Zo verrezen er ‘schuurkerken’ in Maarheeze, in Soerendonk en in Budel. Als gevolg van de langdurige oorlogsperioden van de zeventiende en achttiende eeuw en de doorgaans slechte landerijen verarmde de bevolking. Deze omstandigheden droegen er toe bij dat velen elders hun heil gingen zoeken en zich met trekarbeid bezighielden. Vooral Budel maar ook Maarheeze en Soerendonk waren bekende ‘teutendorpen’. Teuten waren rondreizende handelaars in glas, koper, haar, zaden etc. Van enige historische panden in Maarheeze en Budel wordt vermoed dat deze eens door in het buitenland rijk geworden teuten zijn gebouwd. Vergaderden de dorpsbesturen aanvankelijk meestal in een lokale herberg, na verloop van tijd ontstond er in zowel Budel, Maarheeze als Soerendonk een ‘regthuis’. Soerendonk en Maarheeze bouwden hun ‘gemeentehuisje’ in de direkte nabijheid van de dorpskerk. In Budel werd in 1771 midden in het dorp een nieuw Schepenhuis gebouwd, naar ontwerp van de bekende Boxtelse architect en landmeter/tekenaar Hendrik Verhees (1744-1813). Niet alleen vergaderde hier het dorpsbestuur van Budel, de benedenverdieping was tevens een overdekte marktplaats en elders in het gebouw werden de gezamenlijke dorpsarchieven van Budel, Maarheeze en Soerendonk opgeslagen.

Van veel gemeenten naar één

De Bataafs-Franse tijd (1795-1813) was een periode van veel veranderingen, volgend op idealen ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ uit de Franse Revolutie. Met het einde van de Republiek in 1795 verviel ook de bevoorrechte positie van de protestanten en werden uiteindelijk alle kerken voor de wet gelijk. De oude katholieke kerkgebouwen kwamen na verloop van tijd weer terug aan de katholieken. De laatste dominee van de hervormde gemeente Maarheeze-Soerendonk overleed in 1804, waarna deze gemeente hier werd opgeheven en vanaf 1805 werd samengevoegd met die van Budel-Gastel. De katholieken van Soerendonk probeerden vanaf het einde van de zeventiende eeuw een afzonderlijke parochie van Maarheeze te worden, hetgeen ten langen leste in 1819 slaagde toen de plaats ook burgerlijk van Maarheeze gescheiden was. In diezelfde periode vanaf 1795 werden namelijk ook de schepenbanken afgeschaft en de gemeenten ingesteld, aanvankelijk naar Frans model. Zo ontstonden met ingang van 1810 de gemeente Maarheeze, de gemeente Soerendonk met Sterksel en de gemeente Budel met Gastel. Per 1 januari 1812 werd Gastel een zelfstandige gemeente, tot deze per 1 januari 1821 met Soerendonk en Sterksel werd samengevoegd. Deze gemeente Soerendonk-Sterksel-Gastel werd per 1 januari 1925 met de toenmalige gemeente Maarheeze tot de nieuwe gemeente Maarheeze samengevoegd. Met ingang van 1 januari 1997 werd deze, exclusief het dorp Sterksel, met de gemeente Budel samengevoegd tot de huidige gemeente, die de historische naam Cranendonck kreeg. De oude kloosterbezitting Hugten kwam in 1771 in particuliere handen van de uit Helmond afkomstige familie Van Moorsel. Aan het begin van de twintigste eeuw kwam het landgoed in handen van de ‘N.V. De Heerlijkheid Sterksel’, die het gebied wilde ontginnen en exploiteren. Het faillissement van een van de voornaamste geldverschaffers, de Hanzebank betekende het einde van de Maatschappij en leidde tot een openbare verkoop van de goederen te Sterksel en Hugten in 1925. De goederen te Hugten raakten hierdoor verdeeld over meerdere eigenaars. Het landgoed Cranendonck werd in 1820 als domeingoed verkocht en kwam in particuliere handen. De hier nabij de plaats van het verwoeste kasteel bestaande boerderij werd in 1899 afgebroken en vervangen door een villa. In 1915 kocht de Roermondse rentenier A.S.J. Clocquet het landgoed en vestigde zich in de villa, die hij in 1917 verfraaide met een torentje. In 1938 werd de gemeente Maarheeze eigenaar van het landgoed Cranendonck. De bestaande villa werd aangepast en in 1940 in gebruik genomen als gemeentehuis. Het bestuurlijk centrum van de gemeente was hierdoor gevestigd op historische grond. Van daaruit is er een mooi uitzicht op de tuin en de boomgaard, waarin zich nog resten van de vroegere hoofdzetel van het bestuur, kasteel Cranendonck, bevinden. In 1996 werden hiervan delen aangetroffen tijdens een korte proefopgraving. De voormalige goederen van het kapittel van Aken in Budel kwamen in de loop van de negentiende eeuw in handen van de gemeente Budel en van particulieren. De bekendste inwoner van het negentiende-eeuwse Budel is dr. Antonius Mathijsen (1805-1878), een militair geneeskundige die internationaal vermaard werd om zijn uitvinding van een bruikbaar gipsverband. Om die reden werd in 1946 een monument voor hem te Budel opgericht. Naast dit oude Budel kwamen in de tweede helft van de negentiende eeuw ook twee nieuwe kernen tot ontwikkeling. Nabij de oude gehuchten Klein-Schoot en Groot-Schoot werd in 1879 de spoorlijn Antwerpen/ München-Gladbach aangelegd met een station Budel. Deze lijn, maar vooral de komst van de zinkfabriek in de heide ten zuiden van deze spoorlijn was een belangrijke stimulans voor de uitbouw van de Schootse gehuchten en de ontwikkeling van Budel-Schoot. De zinkfabriek, in 1892 gesticht door met name de gebroeders Dor uit de omgeving van Luik, kwam tot stand vanwege de nabijheid van die spoorverbinding en de Zuid-Willemsvaart. Rondom de fabriek ontstond een compleet fabrieksdorp (een van de weinige van deze vorm in Nederland), dat uiteindelijk naar de belangrijkste stichters ‘Dorplein’ werd genoemd. Maarheeze werd verder ontsloten door de aanleg van een station aan de spoorlijn Eindhoven-Weert in 1913. Dwars door de oude kern werd kort voor de tweede wereld oorlog de nieuwe rijksverkeersweg aangelegd. Vooral na de Tweede Wereldoorlog groeiden de van oudsher vooral agrarische dorpen Budel en Maarheeze uit tot plaatsen, die zich ook op andere sectoren van werkgelegenheid richtten.

Reconstructie Fundamenten Kasteel Cranendonck:

Foto: Frank van Mierlo

Foto: Frank van Mierlo

Geraadpleegde bronnen:
– Aa-kroniek, tijdschrift van heemkundekring ‘De Baronie van Cranendonck’ (Budel/ Maarheeze 1982-heden);
– R.J. Jansen, Wel en Wee rond Cranendonck’s bestuurlijke stee (Maarheeze 1985);
– T. Klaversma en L. van Exel, Kasteel Cranendonck (Maarheeze 1973/ 1982);
– S.H. Winkelmolen, Budel en Cranendonck, Voorheen en thans (Budel z.j.( (1961)/1977)Drs. J.G.M. BiemansBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewaren

Een Romeinse nederzetting in Budel

Bij opgravingen op het terrein van de voormalige ‘Duitse School’ aan de Europalaan in Budel werd in 2007-2008 een nederzetting uit de Romeinse tijd opgegraven. De nederzetting is gelegen op een dekzandkop aan de noordrand van het plateau waarop Budel is gelegen. Ten oosten van de nederzetting liep tot in de twintigste eeuw een stroompje genaamd ‘de Moezel’. Ten noorden van de
nederzetting ligt het brede beekdal van de Buulder Aa. Deze locatie gaf de bewoners van de nederzetting ruime mogelijkheden voor het voeren van een gemengd bedrijf. Ten zuiden van de nederzetting lagen droge gronden waarop ze konden akkeren. Ten noorden juist nattere weidegebieden waar het vee kon grazen.

Tijdens de opgraving is een oppervlakte van 1,2 hectare blootgelegd. Hiermee is niet de hele nederzetting in kaart gebracht. In totaal zijn 13 huizen (deels) opgegraven. Er zijn in totaal 47 structuren herkend. Hiervan bestaat het merendeel, 28 stuks, uit kleine graanschuurtjes. De oudste huizen (huis 1 en 2) dateren uit de eerste eeuw na Chr. Deze huizen zijn gelegen in het oostelijke deel van de nederzetting. Bij het oudste huis, huis1, dat uit het begin van de eerste eeuw na Chr. zal dateren, is een grote graanschuur of horreum gelegen. Met een maat van 10 bij 9 meter is dit de
grootste graanschuur van de opgraving. Rond 125 na Chr. wordt hier een huis gebouwd dat is voorzien van een verdiept staldeel. Een dergelijke stal wordt wel een potstal genoemd, naar analogie met de Brabantse potstalboerderijen uit de nieuwe tijd.

Andere huizen dateren uit het einde van de tweede of het begin van de derde eeuw na Chr. In de sporen van een van deze jongere huizen is ook een aardewerksoort aangetroffen die eerder in de Merovingische periode thuishoort. Vermoedelijk zijn hier in de zesde eeuw na Chr. Frankische boeren
neergestreken. Mogelijk hebben ze nog resten herkend van de nederzetting die hier bijna driehonderd jaar eerder lag. Uit vondsten van Romeinse dakpan en ander bouwmateriaal in de meeste vroeg en vol middeleeuwse nederzettingen in Brabant blijkt dat in deze periode Romeinse resten systematisch worden ontdaan van waardevolle voorwerpen die zijn achter gebleven. In eerste instantie zal zijn gezocht naar (edel)metalen, maar ook naar bouwmaterialen en mogelijk bruikbaar of versierd aardewerk.

Lees het hele artikel: Romeinse nederzetting (ongeveer 100-300)

Heksenjacht

Heksenjacht in Soerendonk en Peelland (1595)

Zware tijden
In het jaar 1595 begon in Soerendonk een heuse heksenjacht. In deze tijden van armoede, oorlog (Tachtigjarige Oorlog), rondtrekkende bendes, mislukte oogsten, epidemieën en hongersnood zochten mensen naar zondebokken, die de oorzaak zouden zijn van al deze ellende. Vooral vrouwen van slechte reputatie werden als zondebok aangemerkt. Deze vrouwen werden er van verdacht dat ze hun ziel aan de duivel hadden verkocht. In Peelland waren het de lokale machthebbers, die een grote rol speelden in de vervolging en terechtstelling van ketters en heksen. Deze heksen werden ervan verdacht dat ze konden toveren in opdracht van de duivel. Deze gaf hun de opdracht om dood en verderf te zaaien. In de 16e en 17e eeuw geloofde menigeen dat heksen ’s nachts door de lucht vlogen om deel te nemen aan duivelsfeesten.

Heksenjacht in Peelland
In Peelland (Cranendonck, Eindhoven, Leende, Heeze, Geldrop, Mierlo, Lierop, Asten en Someren) vonden 25 vrouwen de dood in 1595. Hun leven eindigde meestal op de brandstapel. Deze golf van vervolging in dit deel van het Brabantse land is een van de grootste die in de lage landen heeft plaats gevonden.
Lees het hele artikel…